Na het aftreden van president Soeharto in 1998 begon voor Indonesië een nieuw hoofdstuk. Er kwam een einde aan de systematische censuur van de pers door de regering. Bijna vijftien jaar later is persvrijheid bij wet geregeld. Indonesië kent tegenwoordig een grote hoeveelheid aan kranten en nieuwskanalen op televisie. Toch bevindt het eilandenrijk zich al sinds 2009 in een vrije val op de internationale persvrijheidindex. Is persvrijheid in Indonesië een illusie?

Vierdejaars studente journalistiek Rafika Nurulhuda lijkt gedesillusioneerd. Rafika wilde altijd al journaliste worden, maar na haar stage is ze daar niet meer zo zeker van. Ze studeert massacommunicatie aan de London School for Public Relations in Jakarta. Net als haar studiegenoot Brigida Saputra kwam Rafika er tijdens een stage bij een Indonesisch nieuwstijdschrift achter dat de journalistiek niet de verwachtte droombaan bleek. “Ik dacht dat je als journalist vrij was om over elk onderwerp te schrijven. Maar op de redactie kwam ik erachter dat alle onderwerpen werden aangedragen door de hoofdredacteur. En hij plaatste vooral sensationele verhalen waarvan hij wist dat ze zouden scoren. Sensatie, daar ging het om.” Ook Brigida was teleurgesteld na haar eerste kennismaking met de journalistieke pratijk in Indonesië. “Ik had goede ideeën voor nieuwsverhalen, maar in plaats daarvan moest ik artikelen schrijven over amandelolie. Mijn hoofdredacteur was goede vrienden met een handelaar in amandelolie en zo kwam er een groot verhaal over de olie in het tijdschrift. Dit soort vriendendiensten kwamen vaker voor.”

Censuur tijdens Soeharto
Indonesië en haar inwoners kennen een lange worsteling voor vrijheid. Na het koloniale tijdperk, de bezetting door Japan in de Tweede Wereldoorlog en de onafhankelijkheidsstrijd met Nederland bleef het land gefragmenteerd en berooid achter. Als eerste president van Indonesië stond Soekarno voor de taak om Indonesië te verenigen en op te bouwen. Hij ontwierp hiervoor de pancasila-politiek, gebaseerd op onder andere Indonesisch nationalisme, democratie en gerechtigheid. Toch trok Soekarno steeds meer macht naar zich toe en kreeg zijn bewind steeds meer autoritaire kenmerken. Na een bloedige staatgreep en de geweldadige reactie hierop, waarbij naar schatting 500.000 Indonesische slachtoffers vielen, moest Soekarno zijn macht overdragen aan generaal Soeharto. Soeharto stelde een strakker autoritair bewind in dan zijn voorganger. Zijn beleid controleerde de Indonesische politiek, de militaire macht, het juridische systeem, het veiligheidsapparaat en de media. In 1998 trad Soeharto door toenemende protesten tegen zijn bewind af en in 1999 volgde de eerste democratische verkiezingen sinds 1955.
 
Tijdens het Soeharto-tijdperk lag de pers in Indonesië aan banden. De regering controleerde alle media en maakte kritische journalisten het uitvoeren van hun beroep onmogelijk. Volgens de Aliansi Jurnalis Independen (AJI), de alliantie voor onafhankelijke journalisten, beperkte het Soeharto-bewind de media op verschillende manieren. Zo moesten journalisten altijd een perslicentie aanvragen bij de regering. Zonder licentie was het verboden om nieuws te publiceren. En het was bijna onmogelijk om een perslicentie te krijgen, omdat de criteria hiervoor onduidelijk waren. Een verkregen licentie kon daarnaast op elk moment door de regering weer worden ingetrokken en werd dus gebruikt als pressiemiddel tegen kritische journalisten. Alleen met de juiste contacten bij de regering konden journalisten in het bezit komen van een licentie. Gedurende de 32 jaar van het bewind van Soeharto werden er slechts 241 perslicenties uitgegeven. Ter vergelijking: na het aftreden van Soeharto in 1998 werden er in vijf maanden tijd al 297 nieuwe licenties toegekend.

Naast de verplichting tot een licentie voor journalisten tolereerde de regering destijds slechts één persorganisatie, de Union of Indonesian Journalists. Deze organisatie was echter een verlengde van het ministerie van Informatie en was een instrument om de pers te onderdrukken en intimideren. De autoriteiten gaven kritische media waarschuwingen en sancties. Onwillige media werd een verbod tot publiceren opgelegd. Journalisten liepen het gevaar om geïntimideerd of opgepakt te worden. In het Soeharto-tijdperk waren veel Indonesische media niet meer dan een boodschapper van de regering en defensie.

Nieuwe persvrijheid
Sinds de val van Soeharto geniet de Indonesische pers redelijke persvrijheid. Iedereen is vrij om een medium op te richten, licenties voor journalisten zijn gemakkelijk te verkrijgen, er is een Raad voor Journalistiek (Press Council) en op verschillende plaatsen kunnen studenten hun diploma journalistiek behalen. Toch staat Indonesië in de persvrijheidindex van 2011-2012 van Reporters Without Borders op een teleurstellende 146e plaats van de in totaal 179 landen. Het land zakte van plaats 101 in 2009 naar 117 in 2010. Het afgelopen jaar verslechterde de situatie nog verder. Reporters Without Borders maakt zich zorgen over geweld tegen journalisten onder andere in de onrustige provincie Papua, waar in 2011 twee journalisten omkwamen en vijf journalisten ontvoerd werden. Het juridische systeem wordt volgens Reporters Without Borders te eenvoudig beïnvloed door politici en pressiegroepen en wordt gebruikt om media en het internet te controleren.

Wie een grote Indonesische krant als Kompas openslaat leest over politiek, economie en ander nationaal nieuws. Met name over politici spreken de kranten met een voor Nederlandse begrippen ongekend harde toon. Kritiek op beleid of onderzoek naar corruptie worden in de pers tot in het kleinste detail uitgelicht. Volgens journaliste in spé Rafika heeft de harde toon van de journalistiek te maken met het verleden. “De waakhondfunctie van de pers is in Indonesië doorgeschoten. Journalisten zijn soms keihard voor politici. Na het Soeharto-tijdperk is er nu eindelijk vrijheid voor de pers. Het lijkt wel alsof de journalisten nu elke misstap van de regering extra willen bestraffen. Daarbij vergeten ze dan om onafhankelijk te blijven.”


Censuur door mediabazen
De Indonesische pers heeft te maken met nieuwe uitdagingen. Een van de grote bedreigingen voor de persvrijheid in het land is de censuur door media-eigenaren. Studente journalistiek Rafika: “In Indonesië is het normaal dat een politicus zijn eigen televisiezender of krant heeft. Deze media beweren wel onafhankelijk te zijn, maar ze kleuren het nieuws natuurlijk in hun eigen voordeel. Het nieuws dat ze brengen is positief over hun eigen politieke partij, maar juist heel negatief over andere partijen.” Ook volgens de AJI kopen steeds meer politici of invloedrijke personen uit het Indonesische bedrijfsleven media-bedrijven op. Zij zitten niet altijd te wachten op negatieve berichtgeving over hun eigen politieke partij of hun bedrijf. Uit onderzoek blijkt dat journalisten bij deze media te maken krijgen met bemoeienis over de inhoud van hun stukken door de managers van het bedrijf.

In 2009 voerde Hendrarto Darudoyo, journalist en promovendus aan de La Trobe University in Melbourne, een case study uit naar inmenging door media-eigenaren. In totaal 82 journalisten van zes verschillende kranten werkten mee aan het onderzoek. Uit de studie blijkt dat 76 procent van de ondervraagde Indonesische journalisten te maken krijgen met inmenging van de eigenaar van het medium, zelfs als deze bijna nooit aanwezig is op redactievergaderingen. Volgens de journalisten hangt er in de redactieruimte een intimiderende sfeer, waardoor ze eerder zelfcensuur plegen.

De ‘zaak Lapindo’
Hoogleraar Ross Tapsell van de Australian Natinal University in Canberra onderzocht in 2011 een zaak waarbij een van de rijkste Indonesische zakenmannen een grote noodlijdende krant opkocht. Aburuzal Bakrie hoort volgens het Amerikaanse Forbes Magazine tot de veertig rijkste Indonesiërs. Het magazine schat hem op een waarde van meer dan 700.000.000 euro. Bakrie heeft zijn rijkdom vergaard binnen de Bakrie Group, een belangrijk Indonesisch familiebedrijf met onderdelen in de landbouw, olie, aardgas, mijnbouw en op de financiële- en vastgoedmarkt.

Het bedrijf Lapindo Brantas is onderdeel van de Bakrie Group. In 2006 boorde Lapindo in Sidoarjo in de provincie Oost-Java naar gas, toen er een moddereruptie ontstond. Hierdoor werd Sidoarjo overstroomd door modder en raakten ruim 40.000 inwoners hun huizen kwijt. Lapindo heeft altijd ontkend iets met de modderstromen te maken te hebben. Volgens het bedrijf werd de eruptie veroorzaakt door een aardbeving, drie dagen eerder. Na onderzoek oordeelde de regering dat de modderstromen inderdaad een natuurlijke oorzaak hadden. Internationale onderzoekers trekken deze conclusie in twijfel en wijten de eruptie aan de riskante boorwerkzaamheden en de slechte voorzorgsmaatregelen die Lapindo nam.

Abruzal Bakrie, destijds coördinerend minister voor Publiek en Welzijn, zag de reputatie van zijn bedrijf en zijn eigen politieke ambities in gevaar komen door het incident. De ontkenning van schuld en de onwil tot het betalen van schadevergoedingen door Lapindo leidde toen tot veel kritiek in de Indonesische media. Veel Indonesiërs vermoedden dat de ware oorzaak van het ongeluk in de doofpot werd gestopt. De wanhopige pr-manager van Lapindo nodigde journalisten uit om de kant van het bedrijf beter vertegenwoordigd te krijgen in de media. Toen deze strategie niet bleek te werken en er geen eind kwam aan de stroom negatieve berichtgeving besloot Lapindo Brantas uiteindelijk advertentieruimte in de kranten te kopen. In die advertenties legde het bedrijf uit welke stappen werden genomen om een oplossing te bieden aan de modderstromen en beschreven zij dat het bedrijf uiteindelijk toch besloten had om de slachtoffers te compenseren.

De Surabaya Post volgde de onwikkelingen van de ramp op de voet. De redactie van de krant uit Oost-Java lag niet ver van Sidoarjo. In 2008, twee jaar na de ramp, verkeerde de krant echter op de rand van de financiele afgrond. Om de krant van ondergang te redden besloot Abruzal Bakrie hem op te kopen. Twee managers van Lapindo werden aangesteld als de directeuren van de Surabaya Post. Beide directeuren behielden ook hun positie bij Lapindo Brantas, waar zij verantwoordelijk waren voor de problematiek van de modderstromen in Sidoarjo.

Journalisten van de Surabaya Post beklagen zich bij onderzoeker Tapsell dat de sfeer op de redactie veranderd is en zij hun beroep niet meer vrij kunnen beoefenen. Een idee om een human interest verhaal te schrijven over de slachtoffers van Sidoarjo werd van tafel geveegd. De managers creëerden volgens de journalisten een sfeer van intimidatie, die zelfcensuur in de hand werkt. Een redacteur constateert dat voor de koop door Bakrie er nog regelmatig geschreven werd over de gevolgen van de modderstroom, nu komt er zelden iets over in de krant. De journalisten kregen ‘instructies’ over hoe te publiceren over de ramp. Ze mogen daarbij alleen gebruik maken van bronnen binnen Lapindo. Volgens Tapsell zorgde de koop van de Surabaya Post ervoor dat alleen nog vanuit het perspectief van Lapindo gepubliceerd werd. Er was in de krant nu meer aandacht voor hoe het bedrijf de problemen oploste in plaats van hoe ze de problemen in de eerste plaats zelf hadden veroorzaakt.

Taboes als milieuvervuiling, seksualiteit, religie, de presidentiële familie en de eenheid van Indonesië leveren bij onderzoek en publicatie gevaren op voor journalisten. Omkoop- en intimidatiepraktijken komen vanuit politici, pressiegroepen en invloedrijke individuen. De regering slaagt er niet in om deze bedreigingen voor de persvrijheid in te dammen. Sterker, de huidige wetgeving maakt de journalist eerder beklaagde dan aanklager.

Een voorbeeld hiervan is de zaak tegen Garuda Magazine, het in-flight magazine van de Indonesische luchtvaartmaatschappij Garuda Airlines. Een rechtbank in Jakarta veroordeelde Garuda Magazine tot het betalen van 12,5 biljoen rupiah, meer dan een miljoen euro, als schadevergoeding aan Hutomo ‘Tommy’ Mandala Putra, de jongste zoon van oud-dictator Soeharto. In mei 2011 refereerde Garuda Magazine in een artikel naar hem als een ‘veroordeelde moordenaar’. Hoewel de rechtbank Tommy in het gelijk stelde, is hij in 2002 weldegelijk voor moord veroordeeld door het Indonesische gerechtshof.

Armoedig bestaan
Het wordt Indonesische journalisten niet alleen moeilijk gemaakt door externe factoren. De gemiddelde journalist in het land worstelt daarnaast ook nog om zijn hoofd boven water te houden. Persorganisatie AJI pleit al jaren voor een hoger salaris voor journalisten. De Indonesische regering heeft per provincie een minimumloon voor hen vastgesteld, maar uit onderzoek door AJI blijkt echter dat in sommige provincies journalisten toch nog minder betaald krijgen dan dit minimum. Zelfs als bedrijven journalisten dit minimumsalaris betalen, is dat volgens AJI niet voldoende om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien. De organisatie berekende een gewenst salaris voor journalisten op basis van voedsel- huur- en benzineprijzen. Het door de regering ingestelde minimumsalaris ligt gemiddeld zo’n 70 procent lager dan het voorgestelde salaris van AJI.

Ook studenten Rafika en Brigida maken zich zorgen over het lage salaris voor journalisten. “Ik zou niet kunnen leven van de journalistiek”, aldus Brigida. “Het salaris is zo laag dat ik er een extra baan bij zou moeten nemen, alleen al om huur en boodschappen te kunnen betalen.” De studentes zien hun kansen op een goede baan na hun afstuderen dit jaar somber in. Rafika: “Tegenwoordig is het mogelijk dat studenten zoals wij hun diploma in journalistiek behalen. Door het diploma kunnen werkgevers er van op aan dat we de juiste professionaliteit, vaardigheden en ethische waarden hebben. Maar in plaats van het inhuren van goed personeel nemen werkgevers juist goedkoper ongeschoold personeel aan die dan de rol van journalist moeten vervullen. Zij brengen niet alleen minder goede journalistieke verhalen, maar ze zijn door het lage salaris ook nog makkelijker beïnvloedbaar en vatbaar voor omkoping.”

Waar in Nederland vakbonden opkomen voor de rechten van werknemers, is het in Indonesië moeilijk voor werknemers om hun onvrede te uiten. In 2010 schreven twaalf medewerkers van de krant Pontianak Post geschiedenis. Voor het eerst werd er door werknemers binnen een bedrijf van het overkoepelende concern Jawa Pos een vakbond opgericht. Al snel uitte de directeur van de krant zijn ongenoegen over de vakbond en stelde dat “het oprichten van een vakbond niet binnen de traditie van Jawa Pos viel en dat de vakbond onnodig was”. De twaalf oprichters van de vakbond werden verzocht om de vakbond weer op te heffen en kregen naar eigen zeggen te maken met intimidatie. Zo ontvingen ze hun salaris te laat en kregen zij niet de loonsverhoging die andere medewerkers wel ontvingen.

Op de vraag of Rafika en Brigida nog steeds journalist willen worden, hebben de studentes geen definitief antwoord. “Ik wil misschien wel een of twee jaar in de journalistiek werken”, aldus Brigida. “Maar ik kan er niet van leven, daarom kan ik er niet mijn carrière van maken.” Ook Rafika denkt niet aan een lange loopbaan als journalist: “Ik had gedacht als onafhankelijke en onpartijdige journalist over interessante onderwerpen te kunnen schrijven. Helaas ben ik er achter gekomen dat er veel beperkingen zijn aan het werken op een redactie. Die beperkingen opgelegd door hoofdredacteuren, de invloed van mediabazen, het lage salaris en de intimidaties die journalisten te voorduren krijgen maken mij niet meer zo enthousiast om te werken in de journalistiek. Eigenlijk zonde, want als jong meisje leek het me een droombaan.”

LEES ALLE ARTIKELEN GRATIS

Onafhankelijke journalistiek is essentieel om een snel veranderende wereld te kunnen begrijpen. Daarom is een platform van nieuwe makers belangrijk. Vind jij dat ook? Steun ons dan door lid te worden of met een financiële bijdrage.

Word gratis lid Investeer in ons

Al ingeschreven voor onze nieuwsbrief en/of in ons geinvesteerd? Vul je e-mailadres is om toegang te krijgen.