De Oostenrijkse staatsprijs voor Europese literatuur, de Franse Prix du Livre Européen van Jacques Delors en bijvoorbeeld de jaarlijkse literatuurprijs van de Europese Unie benaderen moderne literatuur vanuit een Europees perspectief. Literatuurprijzen met een Europees karakter zijn relatief jong en roepen vragen op over de plek van moderne literatuur in het huidige Europa.

Er zijn tijden geweest waarin er sprake was van grote Europese schrijvers en denkers. Tijden waarin Europa een belangrijk onderwerp van discussie was voor de intellectuele elite. Novalis, de gebroeders Schlegel, Victor Hugo, Heinrich Heine en anderen vestigden hun politieke en culturele hoop op het Europa van hun tijd. Op verschillende manieren probeerden zij bij te dragen aan de totstandkoming van een breder, Europees gevoel van gemeenschap. Met veel en belangrijke essays speelden literatoren een belangrijke rol in het culturele en politieke debat over Europa.

Eerder was het Europese continent toneel voor de confrontatie tussen onverenigbare (politieke) dromen en idealen, maar inmiddels is de Europese politiek uit deze utopische hoogte afgedaald naar een meer pragmatisch niveau van politiek bedrijven. Het Europese project lijkt onderweg haar emotionele aantrekkelijkheid en intellectuele waarde verloren te zijn.

Terwijl de economische en politieke dimensies van Europa voor de EU nu van onmiskenbaar belang zijn en Europeanen zich verbazen over de klucht van een Grieks familievermogen in Zwitserland, werden er afgelopen november 12 auteurs tot winnaar uitgeroepen van ‘de jaarlijkse literatuurprijs van de Europese Unie’. Blijkens de organisatie van deze prijs stelt de EU zich niet geheel onverschillig op tegenover de moderne literatuur in Europa.

In perspectief
Echt een beroep doen ze in Brussel in ieder geval niet meer op de schrijvers en intellectuelen van Europa. Terwijl Europa misschien juist nu, gezien de schuldencrisis, zelfreflectie goed zou kunnen gebruiken. Omdat literatuur als een belangrijk platform voor zelfreflectie wordt beschouwd, zal het interessant zijn te zien welke plek de moderne literatuur krijgt in het huidige culturele beleid van de EU.

Een samenwerkingsverband in Europa op het gebied van cultuur is echter niet zo vanzelfsprekend als samenwerking op bijvoorbeeld politiek en economisch gebied. Pas vanaf de jaren negentig heeft het cultureel beleid een plaats gekregen op de Europese politieke agenda. Bij de totstandkoming van een gemeenschappelijk, Europees beleid voor cultuur heeft het beginsel van subsidiariteit altijd een belangrijke rol gespeeld.

Beleid op het gebied van cultuur wordt traditioneel gezien als een vooraanstaande vertegenwoordiger van de nationale soevereiniteit in het Europese integratieproces. Lidstaten gaven, vooral in het begin, op dit gebied niet graag regelgeving uit handen. Daar komt bij dat de benadering van cultuurbeleid per lidstaat anders is. Cultuur is een beleidsterrein waar de onderlinge verschillen tussen lidstaten duidelijk naar voren komen. Dit geldt zowel voor de manier waarop cultuur benaderd wordt (beleidsmatig), als voor cultuur in de antropologische zin.

Deze verschillen en de kwestie van subsidiariteit maakten de ontwikkeling van Europese programma’s voor cultuur, en de aard daarvan, erg ingewikkeld. Tevens verklaart dit de ontegenzeggelijke nadruk op het respect voor nationale culturen en verscheidenheid, zoals dat naar voren komt in de formulering van de doelstellingen in de rechtsgrondslag voor een cultureel beleid (artikelen 3 en 151 van het EG-verdrag). Toch werd er in Brussel besloten tot de organisatie van de jaarlijkse literatuurprijs van de Europese Unie.

De prijs wordt gefinancieerd vanuit het Europese programma voor cultuur. Een blik op de doelstellingen achter de literatuurprijs van de Europese Unie, laat zien dat literatuur in Europa op dit moment voor de EU vooral van pragmatische waarde is. Nergens wordt de Europese literatuur als een eenheid, of als een Europees product benadrukt.

Een verpaupering van het intellect
De EU benadert de literatuur in Europa meer als instrument voor het nastreven van de doelstellingen zoals die in het cultuurbeleid geformuleerd zijn. Een dergelijke benadering zou de visie van de Tsjechische Milan Kundera op literatuur tot op zekere hoogte kunnen bevestigen. Deze moderne romancier en essayist die gefascineerd is door de Europese romankunst, stelt dat Europa gefaald heeft in haar omgang met literatuur.

Kundera duidt de romankunst als de meest Europese der kunsten en vindt dat Europa haar literatuur als een historische eenheid zou moeten omarmen. Hij stelt dat de roman als kunstvorm in essentie een Europees product is. Als hij spreekt van de ‘Europese roman’, heeft hij het niet alleen over “de romans die door Europeanen in Europa werden geschreven, maar ook over wat literair gesproken deel uitmaakt van een geschiedenis die met het ochtendgloren van de Nieuwe Tijd in Europa is begonnen.” (Kundera, Testaments Betrayed) De Europese roman onderscheidt zich van bijvoorbeeld de Japanse of Chinese roman door haar continue, evolutionaire ontwikkeling die begon bij Rabelais en Cervantes.

Ook gebruikt Kundera in zijn werk de term ‘Europese roman’, om te benadrukken dat de geschiedenis van de roman en de literatuur in Europa als transnationaal gezien moet worden. Een autonome, nationale (bv. Engelse literatuur, Franse literatuur) geschiedenis van de roman is, doordat haar geschiedenis in een complex web van differentiaties verweven is, niet houdbaar. In deze context stelt Milan Kundera de vraag of Europa aan het eind van een tijdperk staat. Het tijdperk dat begon met Rabelais en Cervantes. De rol van de literatuur voor Europa lijkt niet meer belangrijk in het huidige tijdperk van het denken in evenementen en van fragmentatie.

De ideeën van Kundera worden zeker niet genegeerd en zelfs verwerkt in moderne romans. Zo werd bijvoorbeeld in 2004 het boek Gefascineerd door het Ergste van de Franse auteur Florian Zeller gepubliceerd, waarin heel specifiek verwezen wordt naar deze ideeën. Zeller haalt Kundera aan in een passage waarin hij, in de climax van de roman, zijn tanden zet in het thema van de literaire vrijheid en in de islam. Hierin stelt hij de mate van (Westerse) tolerantie van (islamitische) intolerantie ter discussie wanneer één van de personages door moslimextremisten van het leven wordt beroofd, omdat hij in een geschreven roman de islam in een kwaad daglicht zou hebben gesteld. In de roman van Zeller wordt de meest Europese kunst bedreigd, maar Europa lijkt niet te treuren.

LEES ALLE ARTIKELEN GRATIS

Onafhankelijke journalistiek is essentieel om een snel veranderende wereld te kunnen begrijpen. Daarom is een platform van nieuwe makers belangrijk. Vind jij dat ook? Steun ons dan door lid te worden of met een financiële bijdrage.

Word gratis lid Investeer in ons

Al ingeschreven voor onze nieuwsbrief en/of in ons geinvesteerd? Vul je e-mailadres is om toegang te krijgen.